Wandeling in Diest

Jammer genoeg kon ik er die dag zelf niet bijzijn wegens perikelen door een Covid spuit.
Gelukkig nam Linda de gids taak over en wandelde met een beperkt groepje met vertrek op de Citadel, langs de Demer, het Begijnhof en andere bezienswaardigheden van de stad.
Foto’s van deze tocht vind je hier.

Hieronder een stukje geschiedenis van de stad Diest dat ik zo’n 10 jaar geleden opzocht.
Wil je wat meer weten over de plaatsen die je herkent klik dan op onderstaande liks.

  • Citadel
  • De paardentrap
  • Refugehuis
  • Brouwerij Cerckel
  • Brouwerij Loterbol en enkele foto's van het bezoek met de Kaggevrienden.
  • Langs de Demer zijn nu de leuningen in Cortenstaal
  • De Ezeldijkmolen
  • Wannesraps Lees zeker eens Wie was Wannes Raps. Enkele keren zijn we er gaan eten, steeds perfect.
  • Begijnhof

  • Het volledig verslag dat ik destijds opstelde vind je hieronder terug maar ook hetgeen je reeds las in bovenstaande links.




    Het begijnhof
    Het begijnhof van Diest werd in 1253 gesticht door Arnold IV. Het begijnhof van Diest is een van de oudste begijnhoven in België. Net zoals in andere steden werd het begijnhof gebouwd op goedkope en onvruchtbare gronden buiten het centrum van de stad.
    Anders dan veel andere begijnhoven is dit begijnhof gebouwd als een ministad met straten. De huizen bevinden zich dus niet rond een centraal plein.
    Het begijnhof werd bewoond door begijnen tot ergens in de 19de eeuw. Nog voor de tweede wereldoorlog waren er geen begijnen meer in het begijnhof van Diest.

Wat zijn begijnen?
Begijnen (Ook wel begarden of bogaarden genoemd) waren vrouwen of mannen die alleen leefden en deel uitmaakten van een soort lekengemeenschap binnen de katholieke kerk.

Het waren dus geen nonnen of paters. Wel waren zij natuurlijk erg godsdienstig. Ze legden dus geen eeuwige gelofte af zoals pastoren, nonnen of paters. Maar wel een gelofte van kuisheid.
Ze mochten ook bezittingen hebben zoals bijvoorbeeld geld of huizen en waren ook verantwoordelijk voor hun eigen levensonderhoud. 

Geschiedenis van het Begijnhof van Diest

Na de oprichting van het begijnhof in 1253 door Arnold IV Heer van Diest werd het begijnhof steeds groter. Maar pas in de 17de eeuw kende het begijnhof zijn grootste groei. In 1538 werd Nicolaas van Essche Pastoor van het begijnhof en ging met de groffe borstel door de wijk. Hij vond dat de begijnen teveel handel dreven met de stadbewoners en teveel zondigden door zich te laten verleiden door de charmes van het stadleven. De pastoor stelde nieuwe statuten op en kwam met ingrijpende hervormingen op de proppen:

  1. Contacten en handel tussen stadsbewoners en begijnen moesten tot het minimum worden beperkt.
  2. Een weg die door het begijnhof liep en door de stadsbewoners gebruikt werd afgesloten. Er kwam een andere weg rond het begijnhof voor in de plaats.
  3. Het begijnenkleed werd zwart in de plaats van grijs

Zowel de begijnen als de stadsbewoners voelden zich benadeeld en stapten naar de schepenbank, zelfs de inquisitie kwam er aan te pas. Maar het mocht niet baten want de pastoor werd in 1548 vrijgesproken. Intussen ging de pastoor gewoon door met zijn hervormingen. Hij moedigde de begijnen ook aan om toe te treden tot het klooster der grauwzusters. Hij liet vele gebouwen afbreken en andere gebouwen kwamen daarvoor in de plaats.
De nieuwe gebouwen werden gebouwd in bak- en zandsteen die in de buurt van Diest gemaakt werden. Ze werden geplaatst volgens een rechtlijnig schema van de kerk met het plein en de infirmerie als middelpunt. Het begijnhof werd afgesloten van de rest van de stad door twee barokke poorten. In 1578 stierf Nicolaas van Essche en kwam er een andere pastoor.
Eind 16de eeuw kreeg het begijnhof een meer kloosterachtig karakter. Daardoor kende het begijnhof in de 17de eeuw een spectaculaire groei. In 1675 woonden er zelfs 400 begijnen in het begijnhof van Diest. Tijdens deze periode werden ook de meeste huizen en andere gebouwen in het begijnhof gebouwd. Door de isolatie van de begijnen nam de invloed van de pastoor enorm toe. Er kwam een einde aan het eigenzinnige en zelfstandige karakter van het begijnenleven. Maar er bleven nog steeds grote verschillen tegenover het kloosterleven. Zo mochten begijnen nog steeds dingen bezitten en moesten ze zelf aan geld geraken om te overleven.

Het einde van de begijnen

In het eind van de 18de eeuw tijdens de Franse revolutie werd het religieus leven van de stad aan banden gelegd en het gehele begijnhof werd eigendom van de "Commission des hospices civils" (het OCMW van die tijd). Het begijnenwezen kende een enorme terugval. Na de Franse revolutie en de overeenkomst tussen de paus en Napoleon onstond er in het begijnhof een grote aanhang voor het stevenisme. Het Stevenisme was een katholieke beweging die deze overeenkomst afwees en verlangde naar de kerkbeleving van voor de Franse revolutie.
Dit bracht het begijnhof in ernstige problemen. Hierdoor werden de begijnen in 1813 zelf even uit hun begijnhof gezet. Na de val van Napoleon mochten ze terugkeren maar het was te laat want in de 19de eeuw stierf het begijnenleven een stille dood. Nog voor de tweede wereldoorlog waren er geen begijnen meer in het begijnhof van Diest. Het begijnhof kreeg toen al een andere bestemming. Sinds 1998 maakt het Begijnhof deel uit van de UNESCO lijst van werelderfgoed.

Wat valt er te zien in het Begijnhof van Diest

Als je onder de Rubensiaanse toegangspoort van het begijnhof loopt voel je meteen de sfeer van sereniteit, harmonie en het besloten karakter van het middeleeuwse begijnenleven. Er staan 90 huizen, de meeste zijn gebouwd in de 17de en 18de eeuw.
In een aantal huizen hebben kunstenaars hun atelier en in andere vinden nu allerlei culturele activiteiten plaats. De vroegere infirmerie en het Apostelenconvent zijn vandaag, samen met CC Den Amer, het cultureel centrum van Diest.
De Sint-Catharinakerk is één van de typische begijnhofkerken uit de 13de en 14de eeuw. Ze werd met eerder beperkte middelen opgetrokken en met een kleine vieringtoren gebouwd.
De kerk is toegewijd aan de heilige Catharina, wiens hulp werd ingeroepen bij brand- en huidkwalen. De Sint-Catharinakerk is gesloten vanaf 2013 wegens restauratie.
 Ezeldijkmolen in Diest werd gebouwd in 1553 in opdracht van Willem van Oranje, heer van Diest. Deze prachtige oude watermolen in Vlaamse renaissancestijl is gelegen in de Schaffensestraat te Diest op een arm van de Demer. Het gebouw is opgetrokken in rode baksteen en doorsneden met witte zandsteen. Het heeft de vorm van een Latijns kruis. Het heeft trapgevels aan de vier uiteinden. De langgevel staat recht op de Demer en bevat ook het Molenrad.
De vorige molen die op dezelfde plaats gestaan heeft werd al vermeld in 1334. De Ezeldijkmolen dankt zijn naam aan de ezels die vroeger bootjes voorttrokken over de Demer. De Ezels liepen uiteraard op de dijk en trokken de bootjes naar hun bestemming. Ze voerden vooral schors aan. Want de Ezeldijkmolen was oorspronkelijk een schorsmolen. Pas later werd hij omgevormd tot graanmolen. 
De Ezeldijkmolen werd nog gebruikt tot 1946 en deed daarna alleen nog maar dienst als sluis om de Demer te regelen. De omleiding van de rivier rond de stad en de demping van de arm in het stadscentrum maakte ook definitief een einde aan de sluisfunctie in de jaren zestig toen de Demer dicht gelegd werd op massaal verzoek van de bevolking. Reden: "De rivier was niet meer dan een open riool geworden en veroorzaakte ook flink wat geurhinder.". 
De Ezeldijkmolen werd volledig gerestaureerd in 1981 dankzij de VZW Ezeldijkmolen. Daarom is deze prachtige Molen vandaag de dag nog steeds te bewonderen. Helaas mag je er niet zomaar naar binnen. Maar de buitenkant is wel toegankelijk voor het publiek.
Het Demerbekken

maakt deel uit van het stroomgebied van de Schelde en situeert zich in het zuidoostelijk deel van het Vlaamse Gewest. Het zuidwesten van het bekken behoort tot de provincie Vlaams-Brabant,
terwijl het noordoostelijke en tevens grootste gedeelte tot de provincie Limburg behoort. De bovenloop van bepaalde waterlopen, waaronder beide Getes, strekt zich uit tot in Wallonië. Het gedeelte van het Demerbekken in het Vlaamse Gewest, heeft een oppervlakte van 1.919 km². In zijn geheel is het hydrografi sch bekken 2.334 km² groot.
De Demer ontspringt in Ketsingen, ten oosten van Tongeren in vochtig Haspengouw, stroomt aanvankelijk naar het noorden en buigt bij Bilzen af naar het westen. Via Hasselt, Zichem, Diest en Aarschot bereikt de rivier bij Werchter de Dijle. Het water van de Demer wordt via de Dijle, de Rupel en de Schelde afgevoerd naar de Noordzee.
Zijrivieren zijn de Herk, de Velpe, de Zwarte Beek en de Gete die bij Halen in de Demer vloeit. Vanaf Schulen,ten oosten van Diest, stroomt de Demer via talrijke meanders door een brede vallei waar ze water opvangt van de Hulpe, Motte en Winge. Veel van die meanders werden in dat gebied afgesloten.
Het Demerbekken wordt in het noordoosten doorsneden door het Albertkanaal, dat de Antwerpse haven met de Maas (Monsin-Luik) verbindt. Het Albertkanaal is 130 km lang en 43 km daarvan loopt door het Demerbekken.
De Demer heeft in het verleden een belangrijke functie als vaarweg gehad. In de huidige situatie is de rivier echter niet meer geschikt voor (transport-)scheepvaart. Er is enkel nog scheepvaart op het Albertkanaal.

Vanaf de 17de en vooral in de 18de eeuw ging men over tot het rechttrekken en bedijken van de hele Demer. De meeste bochten werden afgesneden tussen 1778 en 1850. Die
bochtafsnijdingen waren niet zozeer bedoeld om overstromingsproblemen op te lossen, maar
veeleer om de Demer als vaarweg te verbeteren en het vaartraject te verkorten.
Tot het midden van de 18de eeuw was de Demer immers een van de belangrijkste
verbindingswegen tussen het Hageland, het Land van Loon en de steden Aarschot, Diest,
Zoutleeuw, Tienen, Mechelen en Leuven. Door de stroomrichting van oost naar west was de Demer voor de haven van Antwerpen ideaal om handelsbetrekkingen aan te knopen met het Rijnland.
In 1959 maakte ir. Roovers (ministerie van Openbare Werken) een ‘nota betreffende verbeteringswerken voor betere waterafvoer van de Demer’. Deze nota gold lange tijd (tot voorjaar 1999) als leidraad voor de toenmalige waterwegbeheerder, de Administratie
Waterwegen en Zeekanaal (AWZ).
Samengevat moest de bevaarbare Demer tussen Diest en Werchter 95 m³/seconde kunnen bergen tussen haar zomerdijken. Bij een dergelijk hoog Demerdebiet mocht dan wel geen water aan de Demer meer toegevoegd worden tussen Werchter en Diest.
Dat hield in dat men de zijlopen van de Demer volledig moest kunnen opvangen, en daarvoor waren de betrokken besturen verantwoordelijk. Het idee van scheepvaart werd volledig verlaten. De inrichting van de waterloop moest vooral voordelen opleveren voor de landbouw en de Demer zou na de inrichting dan ook overgedragen worden aan het toenmalige ministerie van landbouw (Landelijke Waterdienst).

In de winters 1965-66 en 1966-67 werd Werchter door zware overstromingen getroffen.
Naar aanleiding daarvan werden grondige verbeteringswerken aan Demer en Dijle in het vooruitzicht gesteld. Tegen 1970 zouden Dijle en Demer tussen Mechelen en Diest ingedijkt zijn. Eerst werd de Dijle tussen Mechelen en Werchter bedijkt. Vanaf 1976 kreeg de Demer tussen Werchter en Aarschot verhoogde en verstevigde dijken, de bedding werd verdiept, de bouwvallige stuw in Werchter volledig verwijderd; de ontwateringsgrachten werden aan hun monding in de Demer voorzien van duikers met terugslagkleppen. Er werden nog twee grote bochten afgesneden: in Werchter (Blaasbroek) en in Nieuwland (Betekom).
Volgens de nota Roovers moest de Demer vooral vóór Aarschot rigoureus aangepakt worden, wat gedeeltelijk ook gebeurde. Even voor Aarschot was in 1972 een grote bocht afgesneden en werd de Demer ingedijkt.
De monding van de Motte in de Demer werd op die manier verlegd en de eeuwenoude open verbinding met de Grote Laak werd verbroken. Nog verder stroomopwaarts ligt nu het laatste stuk niet ingedijkte Demer
- ongeveer 2 km. Rechttrekken en indijken van een waterloop noemt men ook ‘normaliseren’.
Tussen Diest en Zichem werd de Demer ongeveer 15 jaar geleden genormaliseerd en werden voor het eerst dijken aangelegd. De normalisering met de eerste indijkingen gebeurde hier in fasen, samen met de jaarlijkse onderhoudswerken.
Vanaf 1995 ontwikkelde de overheid de visie van integraal waterbeheer die er voor zorgde dat men wateroverlast en watertekorten anders ging aanpakken. Die nieuwe visie werd in de periode 1996-1998 toegepast op de Demer tussen Diest en Werchter, in het kader van de IWP-studie (Integraal Waterbeheerproject). De IWP-studie werd opgestart als voorbereiding van een nakende overdracht van het beheer van de Demer aan de milieuadministratie.
Toen het hele Demerbekken in september 1998 te kampen had met zware overstromingen, gaf de toenmalige AWZ de aanzet om de verdere normalisering versneld uit te voeren, ondanks de nieuw ontwikkelde visie op waterbeheer waarbij dergelijke ingrepen ongewenst en overbodig zijn. Uiteindelijk werden de werken op vraag van AROHM (Stedenbouw) stilgelegd in het voorjaar van 1999. De Demerbeheerder kreeg nadien toch een vergunning om de werken uit te voeren binnen de bebouwde kommen van Zichem, Testelt en Aarschot.
In de voorwaarden van die vergunning staat dat de uitgevoerde werken in de open Demervallei, inbegrepen de reeds gerealiseerde dijken weer verwijderd moeten worden, in fasen en volgens de bepalingen van het Demerbekkencomité. De dijken dienen met andere woorden op termijn vervangen te worden door andere ingrepen om de woongebieden en eventuele andere waardevolle infrastructuur te beveiligen. We moeten
trachten te komen tot een meer natuurlijk rivier- en valleisysteem. Dit wil zeggen dat de rivier op sommige plaatsen moeten kunnen overstromen. Die gebieden fungeren dan als buffer bij een teveel aan water.
Vanwaar komt al dat water?
Hoewel in de bovenloop van de Demer meerdere bronwaterlopen voorkomen, wordt de Demer als een regenrivier aanzien. De Demer reageert immers vrij hevig op neerslag, met hoge piekdebieten als gevolg. In de zomer of in tijden van droogte kan het debiet in de waterloop heel laag zijn. Zo bedraagt het gemiddelde debiet in augustus 6,4 m³/seconde, terwijl dat in december gemiddeld 33,9 m³/seconde is.
De hoofdfunctie van nagenoeg alle waterlopen is de afvoer van oppervlaktewater. Ze zorgen zowel voor afwatering (doorvoer van water) als voor de ontwatering (lokale afvoer en drainage). Bij hoofdwaterlopen zoals de Demer overweegt de afwateringsfunctie, bij kleinere waterlopen de ontwateringsfunctie.
Teveel water
Overstromingen zijn een natuurlijk verschijnsel: vooral tijdens de winterperiode gaan waterlopen door de verhoogde wateraanvoer hun winterbedding aanspreken en dus buiten hun oevers treden.
De steeds terugkerende overstromingen in de Demervallei kan men beschouwen als een van de belangrijkste knelpunten. Omwille van de huidige (slechte) waterkwaliteit zijn overstromingen in kwetsbare natuurkernen zeer ongewenst. Dat de rivier overstroomt waar mensen wonen, is vanzelfsprekend ongewenst.
De aanleg van hoge dijken langs de Demer zorgt ervoor dat de Demer zelf niet overstroomt. Doordat op de zijwaterlopen kleinere of zelfs geen bedijking aanwezig is, treden de zijwaterlopen dan door opstuwing buiten hun oevers. In het verleden heeft men getracht door normaliseringswerken de overstromingen in het Demerbekken te beheersen. Die werken hebben echter niet kunnen beletten dat zich nog steeds overstromingen voordoen. Hoe hoger de Demer wordt ingedijkt, hoe hoger de waterpeilen zich zullen manifesteren.
Dijken wegnemen, nieuwe ‘winterdijken’ aanleggen en de Demer opnieuw laten meanderen zijn maatregelen die ervoor kunnen zorgen dat de vallei weer meer water kan ‘bufferen’, zodat overstromingen in woongebieden te vermijden zijn.
Te weinig water
Waterbeheersingswerken, de toenemende verstedelijking en de daarbij behoren de uitbouw van rioleringstelsels hebben ertoe geleid dat steeds grotere waterhoeveelheden sneller afgevoerd worden.
De uitdieping en rechttrekking van de Demer hebben duidelijk geleid tot lagere Demerpeilen bij lage en gemiddelde afvoer. Als gevolg daarvan is in heel het valleigebied tussen Diest en Werchter het grondwaterpeil gedaald, wat geleid heeft tot een algemene verdroging.
Grondwaterwinningen leiden alleen lokaal tot een beperkte grondwaterstanddaling, die bovendien sterk ondergeschikt is aan de effecten van ingrepen aan de rivier. De laatste 15 jaar werd zelfs in de natte jaren een systematische daling van het grondwaterpeil vastgesteld. Toen de meanders nog niet afgesneden waren, werd het water in de broeken (moerassige gebieden) opgehouden en kwam het slechts geleidelijk en
over een lange termijn verspreid in de Demer terecht. Deze ‘sponswerking’ zorgde ervoor dat de vallei in drogere maanden toch nog vochtig bleef. Door de kanalisering is die sponsfunctie verdwenen, met het gevolg dat de alluviale vlakte in het droge seizoen uitdroogt en dat de Demer in periodes met veel neerslag in korte tijd piekdebieten moet verwerken.
Tijdens droge periodes is watertekort ook een belangrijk probleem in het Albertkanaal. Ook het debiet van de Maas is tijdens dergelijke periodes zo klein dat de voeding van de kanalen onvoldoende kan gegarandeerd worden. In periodes van watertekort moet men kiezen tussen het gebruik van kanaalwater voor de scheepvaart of voor andere doeleinden.
Waterkwaliteit
De waterkwaliteit in het Demerbekken gaat er de laatste jaren stelselmatig op vooruit maar toch is er nog veel werk aan de winkel. Het Demerbekken heeft een aantal specifieke eigenschappen die mee verantwoordelijk zijn voor die waterkwaliteit. Erosie op het Haspengouwse plateau en het heuvelende Hageland heeft een invloed op de zwevende stoffen. De bestrijdingsmiddelen in de intensieve fruitteelt op grote oppervlakten van Zuid-Limburg en Oost-Brabant hebben een invloed. Het bedrijf Tessenderlo Chemie beïnvloedt het zoutgehalte en zorgt voor te hoge bariumconcentraties. Tessenderlo Chemie verzorgt de
productie van verscheidene soorten chemische producten. Tessenderlo Chemie is één van de grootste lozers in het Demerbekken (vooral op de Laak en de Winterbeek via de smeerpijp). Hoewel dit afvalwater - op de chloriden na - tegenwoordig vrij goed gezuiverd is, gaat het omwille van het hoge debiet (gemiddeld 14.996 m3 per dag) toch om een aanzienlijke vracht. Het zijn vooral de zoutlozingen die het ecosysteem grote schade toebrengen. Ze zijn voelbaar in de Demer tot Werchter en zelfs verder stroomafwaarts in de Dijle. Dit extreem zoute afvalwater kan doorsijpelen tot naar het diepere grondwater, met alle gevolgen van dien voor de drinkwatervoorziening. Dit zoute afvalwater zorgt er ook voor een verzilting van het zoet oppervlaktewater, met zware gevolgen voor de zoetwatervissen. De smeerpijp die het zoute afvalwater van Tessenderlo Chemie (TC) afvoert naar de Laak en de Winterbeek heeft voor jarenlange controverse gezorgd omwille van de grote vervuiling die ze veroorzaakt. Ovam, de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij, stelde intussen vast dat
grote delen van beide beekvalleien zeer ernstig vervuild zijn, tot heel diep in de grond. TC wil het lozingspunt nu verleggen naar de Winterbeekmonding in de Demer met de filosofie dat het debiet van de Demer groot genoeg is om deze zoutwaterlozing probleemloos op te vangen. Daarbij stelt het dat de waterkwaliteit verandert naar die van zeewater en dat vele organismen zich daar probleemloos kunnen aan aanpassen.
De Demer is biologisch dus niet dood, maar zal mettertijd een compleet andere fauna en flora herbergen die deels vergelijkbaar zijn met die uit mariene milieus. Milieu- en natuurbeschermers zijn hier niet zo mee akkoord en vrezen een belangrijke discussie, waar het laatste woord nog niet gevallen is. Insiders vrezen dat het bedrijf de nieuwe milieuvergunning voor lozing in de Demer probleemloos zal krijgen, al moet nog een
heel procedureel parcours worden afgelegd. Als TC de vergunning niet krijgt, stelt het dat een deel van de werkgelegenheid in het gedrang komt.
De Belgische Biotische Index (BBI) geeft een geïntegreerd beeld van chemische, biotische en fysische karakteristieken van water, waterbodem, invloed van de oevers, enz. Bij een eenmalige monsterneming biedt de BBI een terugblik in de tijd en een beoordeling van de waterkwaliteit over een ruimere tijdsspanne (ca. 3 jaar).
Deze index steunt op de aan- of afwezigheid en hoeveelheid van macro-invertibraten (ongewervelden zichtbaar met het blote oog) in het water en schommelt tussen 0 en 10.
Uit gegevens voor de meetlocaties in de Demervallei blijkt dat de biologische waterkwaliteit van de Demer matig tot slecht is. Enkel op de Nieuwe Motte werd al goede waterkwaliteit waargenomen. Op de Hulpe, Grote Laak, Laarbeek, Leibeek, Heilaakbeek, Grote Laakbeek wordt zelfs heel slechte waterkwaliteit vastgesteld. De kwaliteit van de Demer moet nog heel wat verbeteren om aan de doelstelling ‘basiskwaliteit’ te voldoen.
De resultaten van het fysisch-chemisch meetnet (Prati-index) laten toe - op basis van een reeks momentopnamen (schepmonsters) - een uitspraak te doen over de fysisch-chemische kwaliteit op de meetplaats. De fysico-chemische kwaliteit bepaalt men door na te gaan in welke mate bepaalde scheikundige stoffen (ammoniakale stikstof, nitriet, nitraat, totaal fosfor, orthofosfaat, chloriden, chemisch zuurstofverbruik, …) in het water aanwezig zijn en in welke toestand het water zich bevindt (temperatuur, zuurstofgehalte, zuurtegraad, geleidingsvermogen, …). Een voldoende hoge concentratie aan opgeloste zuurstof is van essentieel belang voor het leven in het water en speelt ook een rol in zelfzuiverende
processen in de waterloop.
Globaal genomen geeft de Prati-index van de meetpunten in de Demervallei een matige verontreiniging aan.
Enkel de recreatievijver van domein Ter Heide (Rotselaar) heeft op basis van de Prati-Index het label ‘Niet verontreinigd’ tot ‘Aanvaardbaar’ gekregen.
Nog te veel huishoudens lozen hun afvalwater rechtstreeks in de rivier, maar daar wordt aan
gewerkt.
Er zijn 4 rioolwaterzuiveringsinstallaties of RWZI (Aarschot, Diest, Zichem, Rotselaar)
en 1 kleinschalige waterzuiveringsinstallatie of KWZI (Rillaar) in de Demervallei. Een bijkomende RWZI is gepland in Messelbroek.
Pesticiden uit de landbouw zijn eveneens een belangrijke vervuilingfactor.

Wandeling langs de heropende Demer:

 

Diest ontstond in de 9de eeuw op een kruispunt tussen de Demer en de handelsweg Brugge-Keulen. Naast Leuven en Zoutleeuw was het de belangrijkste stad van het hertogdom Brabant.
De Demer heette in die tijd Tamara: een samentrekking van ‘tam’ (donker) en ‘ara’ (water). De donkere kleur werd veroorzaakt door de turf die rond de Demer in de grond zat.
Eeuwenlang bleef Diest een handelsstad aan het water. Maar in 1960 was de Demer al een hele tijd niet meer bevaarbaar. De rivier was een open riool geworden en zette de stad bij regenweer onder water. Daarom besloot men de Demer rond de stad te leiden. De oude rivierbedding werd opgevuld met zand, bouwafval en (zeer beperkt) huishoudelijk afval. Die klus nam meer­dere jaren in beslag. Waar vroeger water stroomde, werd plaats gemaakt voor straten en parkeerplaatsen.

Al snel bleek dat Diest met de Demer haar kloppende hart was kwijtgeraakt.
In 2006 werd beslist om de rivier opnieuw naar de binnenstad te halen. De nieuwe Demer loopt op dezelfde plaats als de oude, maar deze keer proper en veilig. Door de aan­leg van een gescheiden rioolstelsel (een maatregel van de Vlaamse Milieumaatschappij, stad Diest en Aquafin) bevat de nieuwe rivier enkel nog grond- en regenwater. Zo blijft de Demer schoon en kan het afvalwater efficiënter worden gezuiverd.
De nieuwe rivier vormt ook een buffer voor regenwater. Doordat het waterpeil in de nieuwe Demer kan worden aangepast – met een schuivensysteem en wachtbekkens - wordt het risico op wateroverlast kleiner. Bij hevige regenval kan de open bed­ding in het centrum van Diest worden afgesloten van de Demer die rond de stad loopt. Die ingreep moet de kans op overstro­mingen maximaal beperken. Een gecontroleerde afwatering van de Demer en haar zijwaterlopen blijft wel een aandachtspunt voor de VMM. Diest ligt immers in de historische winterbedding van de Demer, die in ‘natuurlijke’ omstandigheden elk jaar zou overstromen.
De werkzaamheden voor de nieuwe Demer startten in september 2012 en duurden vier jaar. Het hele project kostte zo’n 12 miljoen euro. De VMM betaalde 10 miljoen euro en stond in voor de werkzaamheden binnen de rivierbedding: graafwerken, mooi afgewerkte oevers en kaaimuren, een vlonderpad (een houten pad op palen), leuningen,…
Daar kwamen extra kosten bij voor archeologische werkzaamheden, want tijdens de opgravingen werden opvallend veel historische ontdekkingen gedaan. Zo stootten archeologen op een oude sluis, stenen en houten oeverbescherming en een oude paardentrap.
Die historische over­blijfselen heeft de VMM maximaal gerestaureerd en in de nieuwe Demer geïntegreerd. De komende jaren start een nieuwe fase in het Demerproject: dan wordt de Grote Steunbeer gerestaureerd, de oude stuw aan de Omer Vanaudenhovenlaan.
De stad Diest betaalde 2 miljoen euro voor het project. Dat geld ging onder meer naar randvoorzieningen die de inwoners ten goede komen, zoals vernieuwde wegen, wandelpaden, banken en verlichting.

Steden en water zijn al eeuwen met elkaar verbonden.
Waterwegen waren de eerste belangrijke handelsroutes en veel steden ontstonden aan de oever van een rivier. Maar in de 19de en 20ste eeuw verloren veel waterlopen hun ereplaats. Ze werden over­welfd en als riolen gebruikt.
Vandaag zien mensen weer de voordelen van water in de stad. Een beek of rivier helpt wateroverlast te vermijden, brengt rust, zorgt voor een mooie woonomgeving en biedt de mogelijkheid voor recreatie. Als waterloopbeheerder werkt de VMM aan propere en mooie stadsrivieren. Door een waterloop weer open te leggen komt een stad tot leven en krijgt ze een uniek karakter.
Als we spreken over water in de stad, is Diest een buitenbeentje. In veel steden volstaat het om overwelfde rivieren weer open te maken, maar in Diest werd de oude Demerbedding volledig gedempt. Over het hele traject kwamen parkeerplaatsen, straten en gebouwen. Die hebben nu weer plaatsgemaakt voor water: een huzarenstukje!

3. HOE WERD DE NIEUWE DEMER GEBOUWD?

De nieuwe, heraangelegde Demer bestaat uit betonnen wanden die met elkaar verbonden zijn door een betonnen vloer. Het geheel vormt een langgerekte, stabiele kuip. In de vloer zitten grote openingen om schommelingen in het grondwater op te vangen: zo kan de kuip niet op het grondwater gaan ‘drijven’.
Om de kuip voldoende stevig te maken, gebruikte de aannemer
staalvezelbeton: beton met dunne stalen draadjes erin, elk 10 centimeter lang. De draadjes werden samen met het beton in de bekisting gegoten. Het belangrijkste voordeel van die werk­wijze was snelheid: bij ‘normaal’ gewapend beton moeten er vooraf stalen netten worden opgesteld. Staalvezelbeton maakt ook sterkere hoeken en randen (doordat de wapening verspreid wordt) en het materiaal is goed bestand tegen slijtage.
Om het beton te kunnen gieten werden eerst metalen L-profielen van 7 meter lang in de grond geduwd. Vervolgens werd de grond tussen de profielen weggegraven. Tussen de profielen kwamen houten balken of metalen panelen. Na het aanbrengen van een laag piepschuim werd het beton in de opening gegoten. Zodra het beton was uitgehard, kon de aannemer de metalen panelen en de L-profielen recupereren.

EZELDIJKSITE - INLAAT

Het water van de nieuwe Demer vloeit de stad in ter hoogte van de Omer Vanaudenhovelaan. Daar stroomt het door de Ezel­dijksite, het voormalige Euro Shoe-terrein. Alle oude bedrijfsgebouwen van Euro Shoe werden afgebroken en de projectont­wikkelaar stelde een deel van de grond gratis ter beschikking om de nieuwe Demer uit te graven. De nieuwe woningen die hier worden gebouwd, kijken uit op de rivier. De bewoners zullen gebruik kunnen maken van de fiets- en wandelpaden die de stad Diest hier aanlegt.
Nu vloeit er door de nieuwe Demer water van de Begijnenbeek.
Sinds de demping in 1960 wordt de Demer via de Grote Steunbeer, de oude stuw aan de Omer Vanaudenhovelaan, door de vroegere vestinggrachten geleid. Twee van de drie openingen van die oude sluisconstructie zijn dichtgemetseld. De komende jaren wordt de Grote Steunbeer geres­taureerd: de gesloten doorgangen worden heropend en er komen geautomatiseerde schuifconstructies.

  • Wat maalde de Ezeldijkmolen?

In 1312 stonden op deze plek al twee molens om graan en boomschors te malen. De schors werd langs de oever aangevoerd door ezels: vandaar de naam Ezeldijk. De schorsmolen gebruikte maalstenen om schors tot looi of run te malen voor de hui­denvetters in de stad.
Tijdens de opgravingen werd een maalsteen van de molen teruggevonden. Hij werd vermoedelijk uit roulatie gehaald nadat het maaloppervlak te fel was afgesleten. De molensteen dateert wellicht van de eerste helft van de 19de eeuw. Vanaf het einde van de 19de eeuw gebruikte men in Vlaanderen ook al composietstenen om te malen.

SCHAFFENSESTRAAT

In de 16de eeuw liep in de huidige Schaffensestraat de Verversgracht, een kunstmatige aftakking van de Demer. Het water werd gebruikt om textiel te verven en te spoelen voor de lakenindustrie. Omdat het lakenambacht en de leerlooierijen enorm veel water verbruikten, lagen de productiehallen vlak bij de Demer.
In de 14de en 15de eeuw was het Diestse laken zelfs zo bekend dat het naar andere Europese steden zoals Londen, werd uitgevoerd. Voor Diest was dit een glorieperiode.
Op de linkeroever van de ‘echte’ Demer (de hoofdtak) lagen destijds de tuinen van woningen aan de Verversgracht. De rech­teroever werd gebruikt voor landbouw.
De inwoners van Diest woonden aanvankelijk enkel op de linkeroever, met de Demer als natuurlijke grens. Daardoor had Diest toen de vorm van een halve maan. Vandaag is de Verversgracht gedempt.
De nieuwe Demer loopt van de sluis aan de Ezeldijkmolen onder de Schaffensestraat door, om zo naar het ziekenhuis te kronkelen.

 

  • Woonplaats van de huidenvetters

De omgeving van de huidige Demerstraat en Statiestraat werd vroeger het ‘Vetterbroek’ genoemd.
Hier waren tussen de 13de en de 17de eeuw de huidenvetters of leerlooiers gevestigd. Zij prepareerden dierenhuiden zodat schoenlappers, hoedenmakers en anderen ze verder konden bewerken.
Om huiden bruikbaar te maken moesten ze ‘ontvleesd’ worden. De vlezer dompelde de huiden onder in kalkrijk water en spande ze dan over een bok om het haar en het overtollige vlees te verwijderen.
Eenmaal ontvleesd konden de huidenvetters de hui­den looien: in grote eiken vaten dompelden ze de huiden tot drie weken lang onder in een mengsel van water en eikenschors. Het gebruikte schors werd gemalen aan de Ezeldijkmolen.
Bij het reinigen en looien van huiden gebruikten de huidenvetters veel water. Daarom vestigden ze zich in de buurt van de Demer. Ze gebruikten de waterloop ook om hun afval te dumpen: tijdens de graafwerken voor de nieuwe Demer troffen ar­cheologen heel wat stukken van runderbotten aan.

 

De aanmeerpalen in de Demerstraat werden vroeger vooral gebruikt door brouwerijen.
 Door economische en politieke om­wentelingen veranderde het Vettersbroek in de 17de eeuw tot brouwersbuurt.
Gekende brouwerijen waren De Anker en het Huis van Galiciën. De nabijheid van water was nodig om bier te kunnen brouwen, en de Demer en de Ververs­gracht vormden logistieke uitwegen.
De economie van Diest leefde in de 19de eeuw sterk op door de opkomende brouwerijen en de stad profileerde zich als brou­werijstad aan de Demer.
Het Diestse bier was populair tot en met de Eerste Wereldoorlog. Nadien bleef slechts een handvol brouwerijen over, zoals Cerckel, Duyster en Ooms.

 

 
De Kaai was vroeger het economische hart van Diest. Tijdens de graafwerkzaamheden aan het stadhuis werd de historische kaaimuur van de Demer aangetroffen. Die muur werd hersteld en in de nieuwe Kaai geïntegreerd.
De historische kaaimuur bestond uit bakstenen die in ‘Vlaams verband’ lagen: afwisselend een kopse laag en een gestrekte laag (verticaal en horizontaal). Kalkmortel hield alles op zijn plaats. In de kaaimuur zaten ook ijzeren muurankers: die heeft de aannemer opnieuw in de gerestaureerde muur verwerkt. Onder de bakstenen kaaimuur lagen kalkstenen: restanten van een oudere fase van de muur in natuursteen. De kaaimuur rustte op een fundering van houten palen en planken, meestal drie naast elkaar. De muur was afgewerkt met blauwe hardsteen, een materiaal dat vroeger vaak gebruikt werd als deksteen om muren en trappen te beschermen. Ook de gerestaureerde kaaimuur kreeg dekstenen van blauwe hardsteen.

 

PAARDENTRAP

Aan de historische kaai in Diest lag vroeger een scheepvaartcomplex waar schepen konden laden en lossen en kleine bootjes uit het water werden getrokken. Tijdens de graafwerken vond de VMM ijzerzandsteenblokken en delen van de houten funde­ring terug. Het scheepvaartcomplex is te zien op kaarten uit 1606, maar wellicht was het honderd jaar eerder ook al aanwezig. Het kaaigebouw stond deels op de kaai en hing deels loodrecht over het water.
Naast de kaai ligt een toegangstrap, die parallel loopt met de Demer.
Het gaat om een zogenaamde paardentrap, geplaveid met kasseien, waarlangs een paard met kar tot vlak bij de schepen kon geraken. Zo kon men schepen makkelijker laden en los­sen.
De Kaai in Diest was hét centrum van het scheepstransport langs de Demer.

 

Scheepvaart op de Demer was duur en tijdrovend.
Op heel wat plaatsen moesten schippers een beroep doen op scheepstrek­kers om hun boten verder te trekken, en dat kostte handen vol geld. De schippers mochten het aantal trekkers niet zelf bepa­len: ze waren afhankelijk van de voorschriften van de verschillende trekkersambachten (de vakbonden van destijds, mijn interpretatie), die het stroomgebied minutieus onder elkaar hadden verdeeld.
Ook het onderhoud van de vaarweg kostte veel geld. Omgevallen bomen werden weggehaald, de vaarweg werd uitgediept, natuurlijke lopen werden rechtgetrokken of gekanaliseerd,… In de 15de eeuw stonden er al strenge straffen op het storten van zand en vuilnis dat de doorgang kon belemmeren.
Het aantal schepen dat tot Diest voer, schommelde in de eerste helft van de 18de eeuw tussen vijftig en tachtig per jaar. Samen vervoerden ze zo’n 8000 ton goederen. Tussen 1837 en 1854 was er een enorme piek door de aanvoer van bouwmaterialen voor de nieuwe Diestse vestingen. Tientallen schepen met bakstenen uit de Rupelstreek en met arduin, hout en ijzer kwamen naar de Demerstad. Het keerpunt kwam in 1865, toen de spoorlijnen Antwerpen-Hasselt en Leuven-Hasselt in gebruik werden genomen. Daardoor kon het transport van massagoederen veel sneller gebeuren.
Op 3 maart 1879 voer het laatste schip van Mechelen naar Diest. In de 19de en 20ste eeuw doofde het scheepvaartverkeer op de Demer langzaam uit.

 

TERRAS VISSERSTRAAT

Ter hoogte van de Visserstraat liep in de 16de eeuw al een drukke weg over de rechteroever van de Demer.
De naam verwijst wellicht naar de gewoonte om op deze plek te komen vissen. Toch was dat al in de 13de eeuw verboden.
Op de linkeroever legde de Sint-Jorisgilde aan het einde van de 15de eeuw een schuttershof aan waar de boogschutters konden oefenen. Tegen de 17de eeuw bestond het schuttershof uit een lange, rechthoekige tuin met aan beide kanten een gebouw in traditionele baksteen- en zandsteenstijl.
In de 19de eeuw was het schuttershof vervangen door een ‘bleekery’: een plaats waar het linnen te bleken werd gelegd. De gron­den waren gemeenschappelijk bezit en het gebruik bleef bestaan tot aan de Tweede Wereldoorlog.
Vandaag vind je hier wijn­handel De Bleek. Naast het water legde de VMM hier een ruim terras aan, zodat mensen dichter bij het water kunnen komen.
Tegenover de blekerij, op de rechteroever, stond het gemeentelijk slachthuis. Om hygiënische redenen moest dat buiten de woonzones liggen. Rond 1970 kwamen de woonwijken door verschillende stadsuitbreidingen te dichtbij te liggen en moest het slachthuis weg. Vlak bij de oude slachterij lag een steile toegangstrap naar de Demer.

ZICHEMSEPOORT

Bij de heraanleg van de Zichemsepoort, aan het einde van de Visserstraat, koos de VMM voor een brug met een schuivencon­structie. Ook aan de inlaat, waar de nieuwe Demer de stad instroomt, werden schuiven geplaatst.
De twee constructies zorgen er samen voor dat het water altijd op het gewenste peil staat. In normale omstandigheden zal de waterhoogte in de binnen­stad 1,40 meter zijn, even hoog als het grondwater. Bij zware regenval worden de schuiven omhooggetrokken, zodat het water vlot kan worden afgevoerd naar de omgelegde Demer rond de stad.
Indien nodig kan de Demer in de binnenstad volledig van de omgelegde Demer worden afgesloten.

Tijdens de vestingwerken in de 19de eeuw werd de houten brug vervangen door een draaibrug van bakstenen, afgewerkt met blauwe natuursteen.
Bij de heraanleg van de Demer door de VMM vonden archeologen tussen de bakstenen gevelbekleding een sokkel in blauwgrijze natuursteen met een ijzeren as in het midden. De draaibrugas dateert van het einde van de 19de of het begin van de 20ste eeuw. De aangetroffen grenspalen werden opnieuw langs de brug geplaatst.
De naam ‘Zichemsepoort’, die nu de brug aan het einde van de Visserstraat aanduidt, werd vroeger gebruikt voor een andere poort. In de 17de eeuw lagen buiten de stadsmuren de Allerheiligenpoort en de Allerheiligenkapel. Omdat de Allerheiligenpoort de weg naar Zichem aanduidde, werd ze ook wel de Zichemsepoort genoemd. De oude Allerheiligenkapel werd in de 19de eeuw gesloopt en binnen de stadsmuren heropgebouwd. Ook de weg naar de Allerheiligenberg werd grondig aangepast door de aanleg van de citadel en de stadsvesten.
De Allerheiligenpoort/Zichemsepoort verdween en later kreeg de Visserstraatpoort de benaming Zichemsepoort. 33

Cortenstaal:

Heel wat leuningen zijn gemaakt van Cortenstaal, dit gaat zo'n acht keer langer mee dan het gangbare constructie(koolstof)staal. De sterkte is vergelijkbaar met die van andere laaggelegeerde constructiestalen. De oranjebruine roestkleur is kenmerkend voor Cortenstaal. Aan het staal wordt chroom en koper toegevoegd om een dichte oxidehuid te realiseren.
Het  is weersbestandig en heeft een sterkte die vergelijkbaar is met de gangbare constructie stalen.
Bijzonder voor Cortenstaal is de oranjebruine roestkleur en de lange levensduur omdat de dichte corrosielaag verder roesten stopt en schilderen overbodig wordt m.a.w. de onderhoudskosten zijn gering.

Refugehuis abdij van Averbode:
Dit voormalig refugehuis, in bak- en ijzerzandsteen, van de Norbertijnen van Averbode dateert uit de zestiende eeuw. De poort met de laatgotische heiligen nis in witte steen is nog oorspronkelijk. Net als de halve trapgevel links en de indrukwekkende trapgevel rechts. Van veel later is de langsgevel met het veelhoekig traptorentje in neostijl (circa 1935).
Het gebouw is in particuliere handen sinds 1797. Via een stenen trap in de grote binnenkoer betreed je het hoofdgebouw. Boven de deur zie je het in witte steen gebeitelde wapenschild van abt Servatius Vaes (1647-1698). Deuren en ramen hebben een omlijsting in witte- en ijzerzandsteen. Drie deuren bieden toegang tot het overwelfde souterrain.
De Witheren van Averbode zouden al sinds het begin van de vijftiende eeuw een refugehuis in Diest gehad hebben. In tijden van onrust zochten ze er toevlucht. Net zoals de Norbertijnen van Tongerlo in hun refugehuis wat verderop: Het Spijker.

Het Spijker - Diest

Het Spijker is een prachtig gebouw en was vroeger een refugiehuis en graanopslagplaats van de abdij van Tongerlo. Het Dateert uit de 16de eeuw en werd gebouwd aan de splitsing van de Demer. Het gebouw deed ook dienst om de tienden van het graan in op te slaan. 
Daarom werd het ook het Spijker genoemd. Want Spicarium is Graanzolder in het Latijn. En dit verklaart waarom er zo veel ophaalvensters en dakluiken in de westervleugel van het gebouw staan. De waterpartij rond het refugiehuis is nog een restant van de Demer, die hier niet werd gedempt. Hier kwamen de twee Demerarmen die zich juist achter de Ezeldijkmolen splitsen opnieuw samen.
Het Spijker was natuurlijk ook een Refugiehuis waar de monniken een veilig onderkomen vonden in woelige tijden of als zij gewoon in Diest verbleven. 
Vandaag de dag is het Spijker helemaal gerestaureerd en ingericht als hotel. Het binnenplein is toegankelijk. Maar het gebouw zelf is enkel toegankelijk voor de hotelgasten.

Als geestelijk bestuur van de stad hadden de kloosterlingen het recht op de zogenaamde tienden, een vorm van belastingen heffen. Deze tienden werden o.a in graan uitbetaald.
En hoeveel belastingen betalen we nu????
Er is in de Hasseltsestraat nog een refugehuis De Witte Engel van de abdij van Corsendonck.
In Diest waren er dus drie refugiéhuizen in de middeleeuwen.

Sint Sulpitiuskerk (1321), werd ontworpen door een Frans Architect
Heel wat kunstenaars uit Diest maakten beelden, wandtapijten voor de Kerk maar ook voor tal van klooster, kapellen en kerken uit de omgeving.

Allerheiligen Kapel - Diest

De Allerheiligenkapel in Diest heeft een bewogen geschiedenis achter de rug. In 1372 werd in opdracht van een vrome Diestenaar begonnen aan de bouw van een kapel toegewijd aan "God's Lieve Heiligen". In 1450 kwam de kapel in bezit van de voetbooggilde" De Gesellen van den Rooden Valk" dankzij de bisschop van Luik.
De gezellen van het gilde hielden er hun jaarlijkse koningsschieting. De wip of althans dat gedeelte waarop de vogels werden geplaatst, werd vast gemaakt aan de toren van de kapel. De gezellen hadden ook plannen om de kapel te verbouwen maar na een tijdje vielen de werken echter stil omdat bijna alle beschikbare stenen gebruikt werden voor de Sint-Sulpitiuskerk. Pas in 1491 kon de kapel verder afgewerkt worden.
In de 16de eeuw word de kapel door inlandse troebelen in brand gestoken en gaat bijna helemaal verloren, pas in 1606 kan ze door de boogschuttersgilde weer heropgebouwd worden. In 1615 wordt ze plechtig ingewijd.  Maar in 1793 als de Franse overheersing aanbreekt werd de Allerheiligenkapel als "Nationaal goed" verkocht en door de koper half afgebroken. Waardoor de kapel alweer in slechte staat verkeerde.
Na de val van Napoleon (1815) werd de kapel opnieuw opgeknapt. Maar niet lang daarna in 1854 moest de kapel voorgoed verdwijnen omdat ze de bouw van de vestingswerken belemmerde. Ze werd afgebroken op militair bevel en aan de voet van de berg heropgebouwd binnen de stadsvesten waar zij tot op de dag van vandaag staat. De huidige Allerheiligenkapel is dus een Neoclassicistische bedevaartskapel. Op 1 november 1854 werd de eerste mis in de nieuwe kapel opgedragen en sindsdien is de begankenis van Allerheiligen in Diest traditie geworden. Ondertussen staan er meer dan 150 heiligenbeelden in de kapel.

De Citadel van Diest

Wanneer België zich afscheidde van de Nederlanden in 1830 werd Diest een onderdeel van de militaire verdedigingsinfrastructuur van de jonge nieuwe staat. Op de heuvels van de Demer werd een Citadel gebouwd op een terrein van 28 ha. Dit bouwwerk in de vorm van een vijfhoekige ster, moest voorkomen dat de vijand in geval van beleg van de stad, zou doorstoten naar de hoofdstad Brussel.
De Citadel van Diest werd in de eerste helft van de 19de eeuw gebouwd en was vanaf 1953 de veilige thuishaven van het eerste Bataljon van de Para's. Strategisch gelegen op de heuvels van de Demervallei bood dit terrein van 28 hectare een perfecte bescherming tegen de vijand.
Feiten en cijfers
- Terreinoppervlakte: 28 ha
- Groengebied: 18 ha
- Gebouwen: 10200 m²
De citadel bleef opvallend goed bewaard en is zelfs het enige bewaarde exemplaar in Vlaanderen. In 1996 werd de citadel beschermd als monument om zijn historische waarde. De citadel geeft samen met Fort Leopold, de Schaffensepoort, en de wachtsluizen van de Zichemse en de Leuvense poort een mooi beeld van de militaire architectuur van het tweede kwart van de 19de eeuw.
Onder meer dankzij de militaire aanwezigheid groeide Diest uit tot een bloeiende provinciale stad. In het kader van de reorganisatie van het leger werd er beslist om de Citadel te sluiten en het bataljon over te hevelen naar andere eenheden. Sinds medio 2011 staan de gebouwen leeg.

Geboortehuis St. Jan Berchmans – Diest

Sint-Jan Berchmansstraat 24
In huis De Gulden Maene werd op 13 maart 1599 Jan Berchmans geboren.
Jan Berchmans (1599-1621) wordt wereldwijd aanbeden als patroonheilige van de studenten. Als knappe, jeugdige student bij de jezuïeten in Rome maakte hij een blitzcarrière.
Gedreven als hij was, zette hij zich met hart en ziel in voor studenten en zieken. Berchmans deed dat zo intens dat hij er zelf het hachje bij inschoot: op 22-jarige leeftijd overleed hij in Rome. Nadat hem enkele mirakels werden toegeschreven, verleende de kerk hem de titel van heilige.
In 1888 werd hij heilig verklaard door Paus Leo XIII. De oorspronkelijke gevel van “de Gulden Maan” werd in 1850 grondig aangepast en het hele huis werd omgebouwd tot een soort kapel waar alle belangrijke data uit zijn leven worden toegelicht.

Nicolaes Cleynaerts


Op de Grote Markt staat het standbeeld van Nicolaes Cleynaerts (Diest,1493 Granada 1542), humanist uit de 16de eeuw. Het beeld is gegoten in brons. Nicolaes Cleynaerts, buitengewoon onderlegd in het Grieks, het Latijn, het Hebreeuws en het Arabisch, probeerde met het woord en niet met het zwaard de Arabische volkeren voor het christelijke geloof te winnen.
Kunstenaar: Wim Van Petegem